Morgen en overmorgen staat Nederland stil bij de Tweede Wereldoorlog. Het zijn de dagen van het herdenken van de slachtoffers en het vieren van de vrijheid. Ervaringen uit de oorlog worden opgerakeld. Soms spelen frietzaken daarbij een rol.
De connectie tussen friet en de twee wereldoorlogen is niet zo vreemd als die lijkt. Gedurende de Eerste Wereldoorlog maakt ons land op grotere schaal kennis met patates frites dankzij honderdduizenden Belgische vluchtelingen in ons land. Er openen in ons land friethuisjes en Belgen gaan friet bakken bij gastgezinnen. Na de Tweede Wereldoorlog zijn nog veel voedingsmiddelen schaars. Met name in de periode tot 1949 starten veel frietkiosken om in de grote behoefte aan betaalbare, voedzame gerechten te voorzien.
Vier keer friet in oorlogstijd:
1. Foto van moeder
Het Friesch Dagblad schrijft over Katja Pront. Als klein meisje van joodse afkomst zat ze ondergedoken, terwijl haar ouders naar kamp Sobibor worden vervoerd en daar worden vergast. Katja groeit op in een pleeggezin. Ze gaat in haar latere leven op zoek naar het verhaal van haar ouders die ze eigenlijk niet heeft gekend. In Naaldwijk, geboorteplaats van haar moeder, doet ze in 1973 navraag bij een snackbar waar ze een patatje voor haar kinderen haalt. Katja noemt de naam van haar moeder. Dan blijkt dat toeval bestaat: de eigenaar van de snackbar heeft verkering met moeder Roza gehad. Hij zoekt en vindt een foto van Katja’s door de Duitsers vermoorde moeder.
2. Belediging van staatshoofd
Zes weken voordat de Duitsers Nederland binnenvallen, dient een opmerkelijke rechtzaak bij de rechtbank in Maastricht. Verdachte is een arbeider uit Hoensbroek. Hij heeft tijdens carnaval in zijn woonplaats bij een frietkraam woorden gekregen met een Duitse dame. Afgezien van het feit dat hij de vrouw een klap in het gezicht verkocht, heeft hij zich ook ‘beledigend uitgelaten over het Staatshoofd van een met Nederland bevriend land’. Terwijl hij een frietje at, heeft de verdachte zich kennelijk negatief uitgelaten over Hitler. De eis voor de belediging van Hitler en de mishandeling: zes weken gevangenisstraf.
3. Smulpapen en Verpaba
Een dagbladjournalist stelt in het eerste bezettingsjaar vast dat Amsterdam steeds meer ‘een stad van smulpapen’ wordt. Hij beschrijft in 1940 de groei van het aantal cafetaria’s en automatieken die ‘croquetten en patates frites’ aan de man en vrouw brengen: “Cafetaria’s en automaten hebben de hartige hapjes populair gemaakt.” Zelfs De Bijenkorf-warenhuizen verkopen inmiddels ‘pommes frites’. Verder weg, in Heerlen, wordt ‘100 kilo fritesaardappelen’ aangeboden voor omgerekend iets meer dan twee euro. In mei 1941 laat de overheid weten dat ‘pommes frites bakkerijen’ via de distributieregeling van het rijk geen aardappelen meer zullen krijgen. Het zal de reden zijn geweest dat de Rotterdamse frietvakvereniging Verpaba korte tijd later zowel leden als niet-leden dringend oproept naar een spoedvergadering te komen.
4. Joodse horeca verboden
Er zijn in ons land veel joodse ondernemers actief in de horeca. Met name in Amsterdam exploiteren ze broodjeszaken, maar verkopen ze ook friet en zure snacks. Joodse gasten zijn al snel na het begin van de Duitse bezetting in veel horecabedrijven niet meer ‘gewenscht’. Aanhangers van het nationaalsocialisme veroorzaken relletjes bij horecabedrijven die nog wel joden toelaten (dat deden ze trouwens voor de oorlog bij joodse ijssalons en broodjeszaken ook al). In de oorlog worden veel joodse bedrijven gesloten. In 1941 zijn in Amsterdam 22 joodse horecabedrijven aangewezen die hun zaak nog wel open mogen houden, waaronder twee ijssalons. Geven enkele van deze bedrijven eerst zelf uit protest aan ‘uitsluitend Joodsch Lokaal’ te zijn, nadien worden ze hiertoe verplicht. Uiteindelijk sluiten de 22 overgebleven joodse horecazaken ook op last van de autoriteiten…