Het is 2018. Vanuit frituur-historisch oogpunt bekeken is dat best een jaartal om even bij stil te staan. In november is het een eeuw geleden dat de Eerste Wereldoorlog eindigde. Nederland was neutraal, maar maakte tijdens deze oorlog wel op grotere schaal kennis met Vlaamse friet. Dankzij vele honderdduizenden Belgische vluchtelingen in ons land.
Voor 1914, het jaar dat de oorlog begon, was patates frites in ons land nog maar mondjesmaat verkrijgbaar. In Zuid- Nederland, met name Limburg en Zeeland, vond je enkele frietkramen en daarnaast verkochten de nodige restaurants en hotels friet. Nederland liep hiermee ongeveer zestig jaar achter bij onze zuiderburen. Belgische vluchtelingen brachten veel Nederlanders voor het eerst met friet in aanraking. Ze bakten bijvoorbeeld friet in de huisgezinnen waar ze ondergebracht werden. Daarnaast waren er grote opvangkampen voor Belgen in ons land. Op zulke kampen was bijna steevast een frituur te vinden.
Trouwens, ook Britse militairen importeerden (op veel bescheidener schaal) hun eigen frietvariant, fish en chips, in ons land. Zo is bekend dat in 1915 op het Engelse soldatenkamp Timbertown in Groningen een kraampje te vinden was met Britse friet. Na de Eerste Wereldoorlog, met name in de jaren-1920, openden in Zuid-Nederland honderden friettentjes. Zelfs Amsterdam maakte in deze periode al kennis met patates frites. Pas na de Tweede Wereldoorlog brak friet echt landelijk door. De behoefte aan goedkoop volksvoedsel was groot in de naoorlogse jaren. Friet hielp Nederland door een moeilijke tijd heen.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in het magazine Frituurwereld nummer 9 – Najaar 2018